Er was een toevallige blik op een foto met Fulbright-beursstudenten: 'Stond jij ertussen?' En het nachtelijk gooien van kluitjes modder tegen een raam - niet het hare - zou, zo schreef Ted Hughes in Birthday Letters (Verjaardagsbrieven, vertaling Peter Nijmeijer) uit 1998, de 'auditie' zijn 'Voor de mannelijke hoofdrol in jouw drama'. Ze trouwden, Sylvia Plath en Ted Hughes, ze schreven, poëzie die hun levens ver zou overleven, ze kregen kinderen, hij verliet haar voor een andere vrouw. En Plath koos de dood, in 1963. Maar die scheidde hen niet. Zou het toeval zijn dat ongeveer gelijktijdig met de nieuwe biografie van Sylvia Plath die afgelopen najaar verscheen, ook de Nederlandse vertaling van Crow uitkwam, de donkere gedichtencyclus van Ted Hughes?
Niet lang na Plaths dood begon de Britse Hughes (1930-1998), hij zou later poet laureate worden, met het schrijven van Kraai. Uit het Leven en de Liederen van de Kraai. Hij droeg die bundel op aan Assia en Shura, de vrouw voor wie hij Plath verlaten had en hun dochter. Ook Assia pleegde zelfmoord en nam het dochtertje mee.
Het moet donker zijn geworden, het licht trok weg. Die alles absorberende duisternis gaf Hughes vorm in Kraai (1970), poëzie waarin zwart overheerst.
Kraai nestelt zich waar rouw woont en verdriet heerst. 'Een zwarte deuropening:/ De pupil van het oog.// Door die deuropening kwam Kraai.// Vliegend van zon naar zon, vond hij dit huis.' Als stemming is hij er als ieder voorwerp in huis herinnert aan wie er niet meer is. Kraai is alledaags en mythisch tegelijk, ongrijpbaar, veelvormig, vele stemmen krassend. Hij aanschouwt mistroostig hoe alles en iedereen de dood in zich draagt, is de worsteling zelf tussen licht en donker. Zijn habitat 'een broze woestijn/ Blikkerend met de botten van de mensheid// Waar Kraai wandelde en mijmerde'.
Het maakt het grimmige liederen, geschreven vanuit het oog van de duisternis. Huiveringwekkende poëzie vol scherpe, nachtmerrieachtige beelden, die grijnslacht en zingt, die sardonisch uithaalt naar de schepping en treurt om de broosheid van leven, die angst in zich draagt, maar ook de glimlach die 'voor een tel/ Alles repareerde'. En dichter Daan Doesborgh herschiep die Kraai in het Nederlands. Onvergelijkbaar, indringend.
Vert. Daan Doesborgh. De Bezige Bij; 224 blz. € 24,99.
Kraai strijkt neer
Kraai zag de kudde bergen, stomend in de ochtend.
En hij zag de zee
Donkergerugd, met heel de aarde in zijn lussen.
Hij zag de sterren, het zwart in dampend, zwammen van
het nietswoud, hun sporen maskerend, het virus van
God.
En hij rilde bij de gruwel van de Schepping.
In de hallucinaties van de gruwel
Zag hij die schoen, zonder zool, verregend,
Die op een heide lag.
En er was die vuilnisbak, bodem weggeroest,
Een speelplaats voor de wind, in een woestenij van poelen.
Er was die jas, in de donkere kast, in de stille kamer,
in het stille huis.
Er was dat gezicht, dat een sigaret rookte tussen het schemerend
raam en de sintels van het vuur.
Bij het gezicht, die hand, bewegingloos.
Bij die hand, die beker.
Kraai knipperde. Hij knipperde. Niets vervaagde.
Hij staarde naar het bewijs.
Niets ontsnapte hem. (Niets kon ontsnappen.)
Janita Monna schrijft wekelijks over poëzie.
Verberg tekst