Hele dagen loopt Mari langs een riviertje dat van de bergen door polders en steden naar het strand leidt. Haar reis duurt weken, maanden, misschien wel jaren. 's Avonds vindt ze onderdak bij boeren en burgers, soms slaapt ze buiten, en uiteindelijk betrekt ze een leegstaande zwartgeteerde duinhut. Ze komt veel dode dieren tegen, en weet een gewonde kauw te redden die haar vertrouweling en begeleider wordt.
Het klinkt sprookjesachtig, en toch probeert Caro van Thuyne in haar roman Lijn van wee en wens te balanceren op het smalle koord tussen de realiteit en de droomwereld. Haar volwassen hoofdpersoon, Mari, is al jaren in de rouw. Ze houdt voor haar man Felix een logboek van haar innerlijke reis bij. Felix richt zich tot de lezer en vertelt hoezeer hij lijdt onder de afwezigheid van zijn rouwende vrouw. Hij bouwt een porch in de hoop dat Mari daar blij mee zal zijn. De vrouw rouwt, de man bouwt.
Van Thuyne staat op de schouders van reuzen die rouwliteratuur hebben gesc…Lees verder
Hele dagen loopt Mari langs een riviertje dat van de bergen door polders en steden naar het strand leidt. Haar reis duurt weken, maanden, misschien wel jaren. 's Avonds vindt ze onderdak bij boeren en burgers, soms slaapt ze buiten, en uiteindelijk betrekt ze een leegstaande zwartgeteerde duinhut. Ze komt veel dode dieren tegen, en weet een gewonde kauw te redden die haar vertrouweling en begeleider wordt.
Het klinkt sprookjesachtig, en toch probeert Caro van Thuyne in haar roman Lijn van wee en wens te balanceren op het smalle koord tussen de realiteit en de droomwereld. Haar volwassen hoofdpersoon, Mari, is al jaren in de rouw. Ze houdt voor haar man Felix een logboek van haar innerlijke reis bij. Felix richt zich tot de lezer en vertelt hoezeer hij lijdt onder de afwezigheid van zijn rouwende vrouw. Hij bouwt een porch in de hoop dat Mari daar blij mee zal zijn. De vrouw rouwt, de man bouwt.
Van Thuyne staat op de schouders van reuzen die rouwliteratuur hebben geschreven. Ze noemt er sommige in de roman en nog veel meer in haar nawoord. Van Connie Palmen tot Julian Barnes, van P.F. Thomése tot Joan Didion, van Max Porter tot Helen Macdonald hebben de afgelopen jaren meesterlijke en soms troostende romans of dagboeken gepubliceerd over rouw na het overlijden van een partner of kind. Met David Grossmans romanpersonages heeft Van Thuyne's Mari twee overeenkomsten: de loopdrang - alsof de rouwende door te gaan lopen het noodlot vóór kan blijven - en de verstoorde notie van tijd. Grossman noemt dat verlangen naar een non-lineair tijdsverloop 'uit de tijd vallen'; in Van Tuyne's roman probeert Mari de tijd om te draaien. Na de begrafenis van Tully gaat ze terug naar het ziekenhuis, terug naar toen het kind nog leefde, naar voordat het stierf. Zo wordt het kind als het ware opnieuw geboren.
Tully is niet Mari's dochter, maar haar kleine doofstomme zusje, voor wie ze als een moeder is. In het nawoord legt ze uit dat communicatie met doofstom geboren kinderen enorme training vergt, en voornamelijk lichamelijk is. Als een moeder met haar baby zijn Mari en haar zusje aan elkaar verbonden. De roman gaat over die non-verbale taal: zo draagt Mari op haar voettocht een bundel op haar buik, alsof ze Tully nog moet baren.
Grote onderwerpen dus, en Caro van Thuyne gebruikt daar ook grote woorden voor. Haar stijl is expressief en experimenteel, maar ook theatraal en bombastisch. De fragmenten waarin Felix haar komt opzoeken zijn als bakens voor de lezer, en brengen lijn in het soms wel heel losgezongen relaas. Na weer een sensationele vrijpartij breekt Mari tijdelijk met Felix. Ze bevindt zich op de grens van het dodenrijk en verliest alle grip, waardoor de tekst niet alleen poëtisch maar soms ook pathetisch wordt. Tussen de sjamanistische vaagheden en retorische tovertaal duiken nog mooie beelden op, zoals van de zon die de zee kleur geeft en de onderzijde van de witte vogelvleugels 'als lampjes' aanklikt. Van Thuyne's tekst bevat genoeg mooie woorden die in plaats van het gewrochte 'lijn van wee en wens' als titel hadden kunnen dienen: de rouwvrouw, de weewandelaar, het onderlied.
Zoals Van Thuyne in haar debuut, de verhalenbundel Wij, het schuim, songteksten gebruikte om gevoelens van haar personages te uiten, leunt ze in haar eerste roman sterk op teksten van Annie Dillard en vooral Richard Skelton, de componist/dichter wiens muzikale werk ergens tussen Arvo Pärt en Brian Eno gepositioneerd wordt. Dillard en Skelton schrijven op een intense manier over landschappen als spiegels van de menselijke ziel. Je voelt wel dat Van Thuyne met eenzelfde indringendheid natuurindrukken in woorden zou willen vatten. Op momenten dat de schrijver de woorden niet meer vinden kan, citeert ze uitgebreid Skeltons liedteksten. Voor Mari ongetwijfeld vol betekenis en emotie, maar een zwaktebod in een roman waarin het de schrijver niet lukt werkelijk in dialoog te gaan met de lezer. Mari maakt zo haar emotionele reis helemaal alleen.
Koppernik, 220 blz., 19,59 €.
Verberg tekst